Ingezonden door: Piet de Koning
Ik ging op de Katholieke jongensschool in de Wijnstraat in Dordrecht, mijn zusjes gingen naar de meisjesschool bij de nonnen aan de Voorstraat.
We gingen meestal met nog enkele roomse kinderen lopend naar de veerpont, dat was een kwartiertje lopen. Ik heb dat zeven jaar gedaan, elke dag met de pont. In de winter hebben we veel kou geleden, soms werd dan de pont uit de vaart genomen en dan voer er een sleepboot nog een tijdje voor de voetgangers en fietsers zolang dit ging. De rivier was bevroren in de winters van eind jaren dertig en begin jaren veertig. Soms waren we per pont een uur onderweg om naar de overkant te komen vanwege de ijsschotsen, en dan opeens was de rivier helemaal dichtgevroren en werd er een pad gemaakt om naar Dordrecht te lopen.
Er was een filiaal van melkfabriek de Graafstroom, een zuivelwinkel aan de Voorstraat. Als er opkomend water was voer de pont niet en konden we mee terug rijden met de vrachtauto die de winkel bevoorraadde vanuit Bleskensgraaf, dit werd geregeld door het hoofd van de school. Dan mochten mijn zusjes en ik en een handvol andere kinderen al om 3 uur van school weg.
Met een open vrachtwagen via Zwijndrecht en de brug van Alblasserdam werden we dan op de rijksweg afgezet. We waren koud en verkleumd en moesten dan nog lopend naar huis, waar we om 5 uur aankwamen.
Toen ik op de lagere school zat, vond ik er niets aan! Ik was altijd in gedachte bij mijn oom, wat zou hij aan het doen zijn op de boerderij? Tussen de middag moesten wij van 12-14 uur op de speelplaats blijven. Die speelplaats was omringd door vier hoge muren van wel 12 meter hoog, er was nooit geen zon. Alleen toen koningin Wilhelmina met de koninklijke trein langs het station reed mochten we van de speelplaats af en ernaar toe, nou ik vond het wel goed. De oppermeester en conciërge, v.d. Hurk was zijn naam, kon hele boeiende verhalen vertellen. Hij vertelde dan uit een kwajongens boek, we hingen drie kwartier lang aan zijn lippen.
Dik Trom en Karl May las ik soms thuis, ze kwamen van de schoolbieb uit Dordrecht. Maar ik was eigenlijk niet zo'n lezer, zonde van de tijd zei mijn vader, je kan wat beters gaan doen, bijvoorbeeld houtjes hakken in de kelder. Dat waren margarinekistjes, eerst spijkervrij maken en dan aanmaakhoutjes hakken met de bijl. Die bijl heb ik trouwens nog, onwillekeurig denk je nog aan die tijd.
Ik was een rustig, serieus en afwachtend kind. Na school ging ik naar opa Dekker, hij was dan aan het melken, dan kon ik de staart van de koe vasthouden, en de emmer leeggooien in de theems - een soort zeef - die op de melkbus stond. Of ik moest van pa gaan wieden op de akker, peentjes, kroten of sla, er was altijd wat te doen. O-wee als je een peentje of kroot meetrok met het onkruid, dan zwaaide er wat!
Opa Dekker bestierde het huishouden. Als ik op woensdag om 12 uur uit school kwam, mocht ik dikwijls bij opa Dekker eten, hij kon lekker koken en paling stoven, daar genoot ik van. Dan ging ik me thuis omkleden, en dan weer terug naar de boerderij om mee naar het land te gaan.
Het fijnste van de vakanties vond ik dat je niet naar school hoefde, en dat je elke dag naar de boerderij kon gaan. Op 2e pinksterdag ging je naar de landbouwtentoonstelling in Dordrecht, soms kreeg je daar een ijsje. We waren gauw tevreden in die tijd, we waren met melkenstijd weer thuis met barstende hoofdpijn, dat volgens mij kwam door de ongewoonte. In die tijd ging je na de lagere school werken, toen ik na de 7de klas van school kwam heb ik bij de Aviolanda vliegtuigenfabriek gewerkt.
Uit het boek: Vaders herinneringen. Copyright Piet de Koning / annemariedekoning@yahoo.com
Comments